vrijdag 13 december 2013

Waarom geld?

De eerste vormen van geld

De toenemende handel tussen allerlei volkeren in de oudheid deed de behoefte ontstaan aan een algemeen geldend ruilmiddel of geld.
De meeste volkeren kenden al langer een vorm van primitief geld. In sommige culturen waren dat levensmiddelen. Zelfs in de Romeinse tijd kwam het nog voor dat de soldaten hun soldij in de vorm van b.v. zout kregen. Het woord salaris is dan ook afgeleid van het Latijnse woord voor zout: sal. Het Latijnse woord pecunia (=geld) is afgeleid van het woord pecus, dat kudde betekent. Dat gaat terug op een tijd waarin vee als ruilmiddel in zwang was. Voor de komst van Columbus waren in Mexico cacaobonen in gebruik als geld en tot in de zeventiende eeuw kon gold tabak in Virginia als betaalmiddel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon je in ons land van alles 'kopen' voor sigaretten.
In andere culturen benutten de mensen allerlei metalen voorwerpen als betaalmiddel die om hun zeldzaamheid gewaardeerd werden, bijvoorbeeld het hakmesgeld uit Midden-Amerika en het mesgeld uit China. Bij weer andere volkeren waren het kralen en schelpen, bijvoorbeeld kauri-schelpen in onder andere Nieuw-Guinea. Op het Indonesiche eiland Alor dienden bronzen trommels als betaalmiddel.


Het ontstaan van muntgeld

Door de steeds maar toenemende groei van de handel ontstond er behoefte aan een handzaam ruilmiddel, dat bovendien waarde had voor iedereen met wie gehandeld werd. De edelmetalen goud en zilver bleken zich daarvoor het beste te lenen en waren bovendien in voldoende mate voorhanden.
Een belangrijke stap werd gezet toen men op afgewogen stukken goud en zilver een stempel ging zetten als garantie voor het juiste gewicht en gehalte. Zo ontstonden de eerste munten.
De oudste munten dateren uit de zevende eeuw voor Christus en zijn afkomstig uit Klein-Aziƫ. Van hieruit verspreidde het gebruik van muntgeld zich over de hele toenmalige bekende wereld.


Het munten

Omdat het slaan van munten in de Nederlanden tot ver in de 17de eeuw uitsluitend met de hand gebeurde vertoonden ze allerlei mankementen. De repen metaal die nodig waren om de munten te slaan moesten met een hamer op de juiste dikte geslagen worden om er daarna muntplaatjes van te knippen. De muntmaker plaatste de plaatjes vervolgens op een onderstempel. Daarop kwam een bovenstempel te liggen. Door op de bovenstempel een harde klap met de hamer te geven werd de munt geslagen.

Oneerlijke lieden sneden soms stukjes van de randen van de onregelmatig gevormde munten. Het daarmee gewonnen edelmetaal kon dan weer voor andere doeleinden gebruikt worden. De waarde van de munt verminderde daardoor. Dit zogenaamde snoeien trachtte men te bestrijden door het aanbrengen van een randschrift en weer later door een karteling.

In het toenmalige Europa waren veel meer staten en staatjes dan die we nu kennen. Al die landen en landjes sloegen hun eigen munten. Bovendien waren er ook steden die hun eigen munten sloegen. Zo had je in wat we nu Nederland noemen, een veelheid aan munten die circuleerden. Bovendien waren er de munten uit het buitenland die als geldig betaalmiddel konden worden gebruikt. Doordat de munten nog echt van zilver en goud waren gemaakt, behielden ze hun waarde.

Om uit die verscheidenheid aan munten nog wijs te kunnen waren er de muntwegers of wisselaars. Deze lieden waren onmisbaar in de handel in vroeger eeuwen. Zij konden door middel van hun instrumentarium (een weegschaal met gewichtjes) bepalen wat de waarde van de munten was en of die nog overeenkwam met de waarde die op de munt vermeld stond.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten